Rogier van der Weyden, Lucas tekent de Madonna, ca. 1435-1440
Olieverf op paneel. 137,5 x 11 cm
Boston, Museum of Fine Arts

Hubert en Jan van Eyck, Lam Gods retabel, 1427-1432
Olieverf op paneel, 350 x 461 cm
Gesloten toestand
Gent, sint-Baafskathedraal

Meester van Flèmalle, Madonna met Kind, ca. 1432
Olieverf op paneel, 22,5 x 15,4 cm, inclusief geïntegreerde lijst
Londen, National Gallery

Rogier van der Weyden, Portret van Filips de Goede, na 1450
Olieverf op paneel, 31 x 23 cm
Dijon, Musèe des Beaux-Arts

Jan van Eyck, Madonna met heiligen en kanunnik Joris van der Paele, 1436
Brugge, Groeningemuseum

Jan van Eyck, Het Arnolfini-portret, 1434
Gedateerd en gesigneerd in de voorstelling
Olieverf op paneel, 82 x 60 cm
Londen, National Gallery

Vlaamse primitieven: Schilders uit het Herfsttij der middeleeuwen

De kunstwerken die in deze lezing aan de orde komen zijn ontstaan in de vijftiende eeuw, de periode die Johan Huizinga getypeerd heeft als "Herfsttij der middeleeuwen". De kunst die Huizinga bedoelt is bekend geworden onder de naam "Vlaamse primitieven", zo genoemd naar de titel van een belangrijke tentoonstelling die in Brugge werd gehouden in 1902.

Tegenwoordig spreekt men bij voorkeur van Oudnederlandse schilderkunst. Max Friedländer, een van de grootste kenners die de kunstgeschiedenis heeft voortgebracht, schreef tussen 1924 en 1937 zijn magnum opus, het veertiendelige Altniederländische Malerei. Als Vlaamse blijf ik toch maar Vlaamse primitieven zeggen.

Mijn fascinatie voor de Vlaamse primitieven dateert uit mijn kindertijd

Als tienjarig meisje werd ik tijdens een schoolreisje naar Gent geconfronteerd met de Aanbidding van het Lam Gods van de Gebroeders van Eyck. De gebeurtenis heeft een onuitwisbare indruk op mij gemaakt en heeft de basis gelegd voor een fascinatie die tot op de huidige dag voortduurt.

Mijn favoriete vijftiende-eeuwse schilder is echter niet Jan van Eyck maar Rogier van der Weyden. Dat heeft niet alleen te maken met de emoties die de meeste van zijn schilderijen in mij teweeg brengen, maar ook met de technische kant van zijn werk, de perfectie waarmee zelfs de kleinste details zijn uitgevoerd.

beroemde grondleggers en waardige opvolgers

Jan van Eyck en Rogier van der Weyden worden doorgaans in één adem genoemd met de zogenaamde Meester van Flémalle, meestal geïdentificeerd met Robert Campin.

In de eerste decennia van de vijftiende eeuw legden deze drie meesters de fundamenten voor de kunst van de Vlaamse primitieven. De werken die we in deze lezing te zien krijgen zijn meer dan vijfhonderd jaar oud, maar ze ogen alsof ze pas gisteren werden geschilderd.

Hun tijdgenoot Petrus Christus was de eerste Vlaming die een volmaakte beheersing toonde van het instrument waarmee een getrouwe weergaven van de ruimte mogelijk werd, de centraalperspectief. De methode gaat uit van een enkel verdwijnpunt aan de horizon, terwijl de eerste Vlaamse schilders aanvankelijk een empirisch perspectief hanteerden, met convergerende zones die verschillende verdwijnpunten bevatten.

Naast deze beroemde grondleggers komen ook waardige opvolgers aan bod, onder andere Dieric Bouts, Hugo van der Goes en Hans Memling.

ongekend realistische weergave van de stoffelijke wereld

De Vlaamse primitieven hadden een geperfectioneerde olieverftechniek op eikenhouten panelen ontwikkeld met als resultaat een ongeëvenaarde helderheid, en kleuren die na vele eeuwen nog altijd schitteren. Met die techniek, en dankzij een scherpe observatie van de werkelijkheid, bereikten zij een ongekend realistische weergave van de stoffelijke wereld.

De schilderijen van de vijftiende eeuw bevatten, net zoals de werkelijkheid die zij weergeven, een potentieel aan symboliek die niet zomaar als een code kan worden ontcijferd. Erwin Panofsky heeft dit disguised symbolism genoemd vanwege de achterliggende betekenissen die de voorstelling als zodanig op het eerste gezicht niet oproept

In zijn voorwoord bij de eerste druk (1919) van Herfsttij der middeleeuwen zegt Huizinga dat het uitgangspunt van het werk is geweest 'de behoefte, om de kunst der Van Eycks en hun volgers beter te verstaan, ze te begrijpen in haar samenhang met het ganse leven van de tijd.'

Om de misverstanden omtrent de benaming uit de weg te ruimen, citeer ik Huizinga:

De benaming primitieven voor de schilders der vijftiende eeuw behelst het gevaar van een misverstand. Primitief mag hier slechts de betekenis hebben van eerstkomend, in zoverre er geen oudere schilderkunst bekend is, als louter rekenkundige term dus. Gewoonlijk echter is men geneigd, daaraan tevens de voorstelling te verbinden, alsof de geest dier kunstenaars primitief was. en dit is volkomen onjuist

Net als Huizinga wil ik in deze lezing proberen de kunst van de Vlaamse primitieven te plaatsen in haar historische context, dit wil zeggen: Vlaanderen onder de Bourgondische hertogen.

Het kunstleven van de Bourgondische tijd lag nog geheel besloten in de vormen van het gezelschapsleven. de kunst diende. Zij had in de eerste plaats een sociale functie, en deze is bovenal het tentoonspreiden van praal, en het accentueren van de persoonlijke belangrijkheid, niet van de kunstenaar, maar van de stichter.

Het Bourgondische hof was van alle hoven in West-Europa het meest luxueuze. Alle levensvormen waren doordrongen van een enorme verfijning. Het etaleren van rijkdom was mogelijk door een uitzonderlijke concentratie van economische middelen en kapitaal, voornamelijk in internationale handelssteden zoals Brugge en grote centra van textielproductie zoals Gent.

Enorme concentratie mecenaat

Hierdoor ontstond er een enorme concentratie aan potentieel mecenaat, waardoor Vlaanderen een grote aantrekkingskracht uitoefende op kunstenaars van alle gewesten van de Bourgondische Nederlanden.

Bovendien werkten aan en voor het hof twee uitzonderlijk getalenteerde kunstenaars, Jan van Eyck en Rogier van der Weyden, de grondleggers van een ars nova, de stijl van de Vlaamse primitieven.

Het mecenaat van de hogere geestelijkheid is in vergelijking met dat van andere sociale klassen vrij goed gedocumenteerd.

Er is veel informatie bekend over uitvoerige stichtingen zoals die van Joris van der Paele, kanunnik van het kapittel van Sint-Donaas te Brugge, een van de oudste en meest prestigieuze seculiere kapittelkerken in Vlaanderen.

Joris van der Paele, scriptor bij de Romeinse curie, verzamelde grote rijkdommen door het verkrijgen en cumuleren van een groot aantal kerkelijke functies en prebenden.

Toen hij zich bejaard en ziekelijk terugtrok in het Brugse kapittel, spendeerde hij een fortuin aan het stichten van dagelijkse missen voor zijn zielenheil en aan de inrichting van zijn persoonlijke kapel. Naast liturgisch vaatwerk, gewaden en boeken schonk hij een reliekhouder met relieken van de heiligen Christoffel en Ursula. De bekroning van deze stichting was de bestelling van een schilderij bij Jan van Eyck, een van de meest gevierde kunstenaars van zijn tijd.

De naam van de opdrachtgever staat op de lijst. Daarnaast is hij te identificeren aan de hand van het wapen.

Het werk is te beschouwen als een epitaafpaneel: de knielende stichter, in zijn koorhemd alsof hij naar de kerkdienst gaat, met zijn getijdenboek, zijn bril en zijn koorpels, het kenteken van de kanunniken, wordt aan de getroonde Madonna met het Kind voorgesteld door zijn patroonheilige Sint Joris, die hem aanwijst terwijl hij zich richt tot Maria en Jezus en in een beleefde groet zijn helm optilt.

buitenlandse opdrachtgevers

In Brugge speelden naast het lokale patriciaat ook de talrijke buitenlanders een vooraanstaande rol als opdrachtgevers van kunstwerken. Ze genoten uitgebreide handelsprivileges en beheersten in grote mate de import en export van goederen. De Italianen waren vaak de bankiers die deze handel financierden.

De laatmiddeleeuwse Vlaamse steden telden alle een aantal hospitalen en godshuizen waar zieken, reizigers, pelgrims en zwervers een onderkomen vonden. Het spreekt vanzelf dat het artistieke mecenaat van instellingen die zich wijdden aan zieken- en armenzorg meestal vrij bescheiden was.